Het delen van informatie door hulpverleners is wettelijk vastgelegd. Wie in een vertrouwelijke relatie staat ten opzichte van een hulpvrager, zal de informatie die hij of zij te weten komt, geheim moeten houden. Dit noemt men het beroepsgeheim.
Het basisprincipe van het beroepsgeheim is beschreven in de strafwet omdat het zo belangrijk is. Hulpverleners hebben beroepsgeheim omdat zij door hun beroep of hun functie geheimen krijgen toevertrouwd. Anders dan een bakker of een kapper, die soms ook een geheim krijgt toevertrouwd, is vertrouwen essentieel om de taak van hulpverlener te kunnen uitvoeren.
De cliënt heeft, zoals elke burger, recht op privacy. De privacywet beschermt zelfs extra informatie over de gezondheid van een persoon omdat dit gevoelige informatie is. Omdat hulpverleners beroepsgeheim hebben, moeten zij alles wat de cliënt hen toevertrouwt geheim houden: zij hebben dus zwijgplicht. Wat geheim is, gaat ver: zelfs het bevestigen van een vermoeden, bijvoorbeeld de vraag of een familielid van de cliënt of een hulpverlener de cliënt kent of behandelt, valt onder het beroepsgeheim. In bepaalde situaties mag het beroepsgeheim doorbroken worden als bij de cliënt sprake is van gevaar voor zichzelf of de ander.